V&D mag loonsverlaging en andere nadelige wijzigingen niet doorvoeren
V&D-werknemers die bij vakbonden FNV en CNV zijn aangesloten hoeven geen salaris in te leveren. Dat heeft de rechtbank in Amsterdam vandaag beslist.
V&D heeft begin januari 2015 bekend gemaakt de lonen van haar werknemers (gefaseerd) met 6 % te gaan verlagen. Op grond van de geïntroduceerde V&D arbeidsvoorwaardenregeling zouden de werknemers voortaan worden beloond op het niveau van de cao INretail in plaats van de op 1 februari 2015 opgezegde cao V&D. In kort geding vorderen de vakbonden FNV en CNV een verbod op de eenzijdige loonsverlaging.
V&D voert aan dat zij op grond van onder andere de artikelen 7:611 BW en 7:613 BW gerechtigd is de arbeidsvoorwaarden te wijzigen. Loonsverlaging is volgens de V&D noodzakelijk vanwege de slechte bedrijfseconomische situatie. Werknemers moeten een steentje bijdrage aan een evenwichtig reddingsplan. De vakbonden onderkennen dat een kostenverlaging noodzakelijk is, maar dat alternatieven onvoldoende zijn onderzocht. Een salarisverlaging heeft als risico dat in het geval gedwongen ontslagen alsnog noodzakelijk zijn, de ontslagen werknemers een WW-uitkering ontvangen gebaseerd op een lager dagloon.
Wijzigingsbeding; art. 7:613 BW
In alle nieuwe arbeidsovereenkomsten sinds 2011 is de ‘V&D arbeidsvoorwaardenregeling’ van toepassing verklaard. In de arbeidsovereenkomst is een wijzigingsbeding opgenomen. De kort geding rechter is van oordeel dat uit de betreffende bepaling: “Werknemer verklaart (…) alle relevante regelingen te hebben ontvangen (…). De regelingen kunnen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, eenzijdig door V&D B.V. worden gewijzigd.” niet ondubbelzinnig opgemaakt kan worden welke bepalingen of regelingen eenzijdig gewijzigd kunnen worden. Uit het schriftelijkheidsvereiste van het eenzijdig wijzigingsbeding van art. 7:613 BW volgt dat er volledige duidelijkheid dient te bestaan welke bepalingen of regelingen eenzijdig gewijzigd kunnen worden. Het beroep van de V&D op art. 7:613 BW wordt dan ook afgewezen.
Goed werknemerschap; art. 7:611 BW
V&D stelt dat werknemers op grond van goed werknemerschap de herziene wijzigingen van de arbeidsvoorwaarden moeten accepteren. FNV en CVN bestrijden dit door te verwijzen naar uitspraken van de Hoge Raad in ‘Van der Lely/Taxi Hofman’ en ‘Stoof/Mammoet’. De vraag of met het voorstel van de V&D moet worden ingestemd moet beoordeeld worden aan de hand van de drie door de Hoge Raad genoemde criteria, te weten (i) de aard van de gewijzigde omstandigheden die tot het voorstel aanleiding hebben gegeven, (ii) de aard en ingrijpendheid van het gedane voorstel, alsmede - naast het belang van de werkgever en de door hem gedreven onderneming - (iii) de positie van de betrokken werknemer aan wie het voorstel wordt gedaan en diens belang bij het ongewijzigd blijven van de arbeidsvoorwaarden.
De kort geding rechter is van oordeel dat, indien op grond van het goed werknemerschap werknemers in situaties als de onderhavige akkoord zouden moeten gaan met een loonsverlaging zoals dat is voorgesteld, dit op gespannen voet komt te staan met het wettelijk systeem van arbeidsrechtelijke bescherming. De Hoge Raad heeft volgens de kort geding rechter immers overwogen dat werknemers in beginsel niet gehouden zijn een dergelijke wijziging tot arbeidsvoorwaarden te aanvaarden.
De rechter overweegt dat relatief kort geleden het onroerend goed van V&D voor een zeer groot bedrag is verkocht. V&D heeft niet duidelijk gemaakt aan wie die opbrengst ten goede is gekomen. Indien de panden niet zouden zijn verkocht, of wanneer de destijds verkregen verkoopprijs voor een deel ten goede zou komen aan de inmiddels in rekening gebrachte huurkosten, dan zou naar de mening van de rechter in mindere mate de noodzaak hebben bestaan een ingrijpende reductie in het huur- én loonkostenniveau aan te brengen, dan nu het geval is. Op grond van het bovenstaande kan V&D, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, dan ook niet op grond van artikel 7:611 BW eenzijdig de herziene wijzigingen van arbeidsvoorwaarden aan haar werknemers opleggen, dan wel van deze werknemers eisen dat zij daarmee instemmen.
Vakbondsleden
De CNV vordert nakoming van de ‘oude’ arbeidsvoorwaarden alleen voor haar leden. De kantonrechter constateert dat met de door FNV genoemde cijfers en het overige door haar ingebrachte materiaal niet vaststaat dat haar vordering om ook voor de niet-leden ongedaanmaking van de loonsverlaging te vorderen, gedragen wordt door (een duidelijke meerderheid van) die niet-leden, zijnde werknemers van V&D. Voor zover de vordering van FNV betrekking heeft op andere werknemers dan haar leden wordt deze daarom afgewezen.
Beslissing
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is de door V&D opgelegde eenzijdige loonsverlaging en aanpassing van de overige arbeidsvoorwaarden, niet terecht. De kantonrechter verbiedt V&D de lonen eenzijdig te verlagen voor leden van de FNV voor wie de op 1 februari 2015 afgelopen cao nawerkt. V&D wordt tevens veroordeeld tot ongewijzigde voortzetting van de overeengekomen arbeidsvoorwaarden met de leden van de CNV op wie een eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden wordt toegepast.
Bron: Rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, kanton, ECLI:NL:RBAMS:2015:899