Logo
  • Nieuws
  • 15 juni 2009
  • Mirjam Hulsebos

Pensioen: hoe zit het precies?

Bij het sluiten van een arbeidsovereenkomstbesteden werkgever en werknemer vaak alvast aandacht aan het pensioen. Bijvoorbeeld het ouderdomspensioen, het nabestaanden- en wezenpensioen, en soms een regeling die het mogelijk maakt om eerder te stoppen met werken. Deze voorzieningen staan los van overheidsvoorzieningen, zoals de AOW en een uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet. De overheid wil dat werknemers tot hun 65ste  betaalde arbeid verrichten. Dit betekent dat pensioenregelingen op dit moment uit moeten gaan van een pensioenleeftijd van 65 jaar.

Beeld Pensioen: hoe zit het precies?

Een ouderdomspensioen is een levenslange inkomensvoorziening bij ouderdom voor werknemers en gewezen werknemers. Loonbelastingwetgeving geeft een aantal begrenzingen aan, vooral over de hoogte van het pensioen en de ingangsdatum ervan.

De hoogte is voor een groot deel afhankelijk van de in de wet opgenomen opbouwpercentages. Die percentages zijn uitgedrukt in een percentage per dienstjaar. Ze hangen af van het stelsel waarop het pensioen is gebaseerd en zijn afhankelijk van het pensioengevend salaris. De fiscale regelgeving gaat uit van een ouderdomspensioen van 70 procent van het laatstgenoten loon. Dit maximum wordt bereikt na 35 dienstjaren. Op basis daarvan kan in gevallen waarin pensioenopbouw is gebaseerd op het eindloonstelsel, per dienstjaar een opbouw van 2 procent van het pensioengevend loon plaatsvinden. Bij het middenloonstelsel bedraagt het percentage 2,25 procent van het pensioengevend salaris. Ten slotte kan het ouderdomspensioen nog worden gebaseerd op het beschikbare premiestelsel. In dat geval wordt het pensioen tijdsevenredig opgebouwd. De opbouw richt zich op een pensioen dat na 35 dienstjaren niet meer bedraagt dan 70 procent van het loon op dat tijdstip.

Een ouderdomspensioen mag overigens niet uitgaan boven 100 procent van het pensioengevend loon op het tijdstip van ingang. Toetsing vindt op een aantal momenten plaats, waaronder op het tijdstip waarop voor het eerst aanspraak op ouderdomspensioen ontstaat.

 

Ingangsdatum van het pensioen

Het pensioen kan op verschillende tijdstippen ingaan.

  1. Als de dienstbetrekking eindigt vóór de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum: de vastgestelde ingangsdatum dan wel op het vroegste van de tijdstippen vermeld onder 3, 4 en 5.
  2. Als de dienstbetrekking eindigt op of na de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum: het tijdstip waarop de dienstbetrekking eindigt.
  3. Als het ouderdomspensioen 100 procent van het pensioengevend loon komt te bedragen voordat de werknemer of de gewezen werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt: het tijdstip waarop hij 65 jaar wordt.
  4. Als het ouderdomspensioen 100 procent van het pensioengevend loon komt te bedragen op of na het tijdstip waarop de werknemer of gewezen werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt: het tijdstip waarop het maximum wordt bereikt.
  5. Het moment waarop de werknemer zeventig jaar wordt.

 

Men kan eerder of later dan de genoemde tijdstippen met pensioen gaan (zie ook kader). Gaat de werknemer later met pensioen dan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum, dan wordt het pensioen verhoogd overeenkomstig het tot die datum gevolgde stelsel, met inbegrip van herberekening volgens algemeen aanvaarde actuariële grondslagen, maar tot maximaal 100 procent van de pensioengrondslag.

 

Gaat de werknemer voor het bereiken van de 60-jarige leeftijd met pensioen, dan vindt herberekening plaats ten opzichte van die leeftijd of van de in de pensioenregeling vastgestelde latere ingangsdatum, met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. Daarbij kan zonodig in afwijking van de feitelijke situatie worden uitgegaan van een pensioen dat uiterlijk ingaat bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd en dat per dienstjaar niet meer bedraagt dan 2 procent van het pensioengevend loon.

 

Pensioengrondslag

Het pensioengevend loon is bepalend voor de pensioengrondslag. Daartoe behoren alle loonbestanddelen (in geld of natura), met uitzondering van het genot van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto. Loonstijgingen gedurende de vijf jaar voorafgaand aan de pensioeningangsdatum komen slechts in aanmerking tot maximaal 2 procent boven het indexcijfer van de regelingslonen, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek deze berekent. Loonstijgingen als gevolg van gangbare functiewijzigingen of gangbare leeftijdsperiodieken komen geheel in aanmerking.

Over niet tot het regelmatig genoten loon behorende loonbestanddelen kan alleen pensioenopbouw plaatsvinden als dit niet plaatsvindt op basis van het eindloonstelsel. Denk bijvoorbeeld aan niet-structurele loonbestanddelen zoals provisie en overwerktoeslagen en winstafhankelijke beloningen.

 

Treedt een werknemer in de laatste tien jaar voor de pensioeningangsdatum terug naar een lager gekwalificeerde functie, dan mag de daarmee samenhangende loonsverlaging voor de pensioenopbouw buiten beschouwing blijven. Dit geldt ook in de situatie dat een werknemer in deeltijd gaat werken gedurende de laatste tien jaar voor de pensioeningangsdatum. De deeltijdfunctie moet minimaal 50 procent van een voltijdfunctie bedragen.

 

Bij een door de werkgever toegekend ouderdomspensioen moet rekening worden gehouden met de AOW-inbouw. Deze inbouw is de geïndividualiseerde AOW-uitkering (de halve gehuwdenuitkering), inclusief vakantiebijslag.

Aanspraken op pensioenrechten die voldoen aan de voorwaarden welke in de Wet loonbelasting 1964 zijn opgenomen, zijn in principe onbelast. De uitkeringen op grond van een vrijgestelde pensioenregeling zijn daarentegen geheel belast (geen premies werknemersverzekeringen, wel loonbelasting, premie volksverzekeringen en premie ZVW). Bijdragen die een werknemer doet ingevolge een pensioenregeling komen ten laste van het loon, zowel van verplichte als vrijwillige bijdragen.

 

Prepensioen en VUT afgeschaft

Met ingang van 1 januari 2006 kan een werknemer in principe pas met 65 jaar stoppen met werken. Fiscale regelingen die eerder stoppen met werken faciliteerden, kwamen te vervallen: de regeling voor vervroegd uittreden (VUT), de prepensioenregeling en de regelingen voor overbruggingspensioen en vroegpensioen. De werknemer kan nog wel eerder met pensioen gaan dan bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Dat moet dan wel na actuariële herberekening: dit betekent een lagere pensioenuitkering. Voor werknemers die op 1 januari 2005 55 jaar of ouder waren, geldt dit overigens niet. Voor deze groep blijft onder voorwaarden een voortzetting van prepensioen en VUT-regelingen mogelijk.

 

Nabestaandenpensioen

Naast een ouderdomspensioen kent de wet ook een nabestaandenpensioen. Dit is een inkomensvoorziening na het overlijden van de werknemer voor de echtgenoot of degenen met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd en met wie geen bloed- of aanverwantschap in de eerste graad bestaat. Het nabestaandenpensioen gaat onmiddellijk in na het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer, of onmiddellijk na beëindiging van een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

 

Geen automatisch einde arbeidsovereenkomst bij 65 jaar

 

Hoewel de wet uitgaat van een pensioenleeftijd van 65 jaar, is het geen verplichting dat op dat moment het pensioen ook echt ingaat (zie ook onder het tussenkopje Ingangsdatum pensioen). Dat blijkt ook uit de uitspraak van de kantonrechter te Delft van 23 april. Hij deed uitspraak in een zaak waar een werkgever zijn zojuist 65 jaar geworden werknemer niet meer toelaat tot de werkplek en hem ook geen salaris meer geeft. De werkgever vindt namelijk dat de arbeidsovereenkomst bij het bereiken van 65 jaar automatisch is geëindigd.

 

De kantonrechter is het hier niet mee eens. Hij vindt dat enkel het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet leidt tot het einde van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Daar is meer voor nodig, zoals een uitdrukkelijke bedoeling van werknemer en werkgever gericht op het einde bij 65 jaar. In dit geval was er juist gesproken over mogelijke voortzetting na 65 jaar en werkten andere werknemers ook door tot na hun 65ste. Én in dit geval stond er niet in de arbeidsovereenkomst of cao dat de arbeidsovereenkomst bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd eindigt (een zogenaamd pensioenbeding). Er bestaat volgende de kantonrechter geen wettelijke regel die bepaalt dat de arbeidsovereenkomst op de pensioengerechtigde leeftijd eindigt.

 

Tip

Wilt u dat medewerkers op hun 65e stoppen met werken, neem dan in de arbeidsovereenkomst op dat deze eindigt bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of bij 65 jaar. Vooralsnog komt daarmee automatisch een geldig einde aan de arbeidsovereenkomst. Maar onder meer vanwege de discussie over langer doorwerken, worden er wel steeds vaker vraagtekens bij de geldigheid van zo’n ‘pensioenbeding’ gezet. Bent u niet zeker van het einde van de arbeidsovereenkomst bij 65 jaar, vraag dan aan UWV Werkbedrijf een ontslagvergunning –voor zover de wet dat vereist– vóórdat de werknemer 65 jaar wordt of maak met de werknemer duidelijke afspraken over eventueel doorwerken.

Producttips

Volg HR Praktijk

Word gratis lid en ontvang op dinsdag en donderdag het laatste HR-nieuws in uw mailbox! Én als lid krijgt u ook toegang tot exclusieve online artikelen.