Pas op met flexibel aantal uren
Sinds 2001 is een werknemer in dienst bij een hamburgerketen als crew member voor een wisselend aantal uren met een minimum van vier uur per week. Hij werkt structureel meer dan de overeengekomen vier uur. Gelet op de gemiddelde omvang van zijn werkzaamheden over de periode maart 2009 tot en met februari 2010, vordert de werknemer achterstallig salaris omdat er sprake zou zijn van een arbeidomvang van 120 uur per maand. De werknemer beroept zich op artikel 7:610 b BW, waarin staat dat als een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, wordt aangenomen dat de bedongen arbeid in enige maand gelijk is aan de gemiddelde omvang van de arbeid in de drie voorafgaande maanden.
Referteperiode
De hamburgerketen betwist dat artikel 7:610b BW van toepassing is omdat de arbeidsomvang eenduidig is overeengekomen. Verder stelt de keten dat als artikel 7:610 b BW wél van toepassing is, de referteperiode van twaalf maanden die de werknemer hanteert onjuist is omdat de wettelijke referteperiode drie maanden is.
Zekerheid bieden
De kantonrechter (Haarlem, 15 juni 2010, LJN: BM8197) oordeelt dat artikel 7:610 b BW in deze zaak wel van toepassing is omdat de wetgever juist in verband met een dergelijke flexibiliteit heeft beoogd de werknemer zekerheid te bieden over het aantal uren dat hij kan werken. Verder oordeelt de kantonrechter dat de referteperiode inderdaad moet worden gesteld op drie maanden en niet op twaalf maanden. De kantonrechter wijst te loonvordering toe. Dit bewijst dat als een werknemer structureel meer uren werkt dan is overeengekomen, hij met succes achterstallig salaris kan vorderen op basis van het gemiddeld aantal uren dat hij heeft gewerkt in de drie maanden voorafgaand aan de loonvordering.
Tip
Ondanks duidelijke afspraken over de flexibiliteit in het aantal werkuren per periode, kan een werknemer met succes vorderen dat het dienstverband bestaat uit een omvang van meer uren dan duidelijk is overeengekomen.